Damon dwaalde door het huis, omdat hij nog steeds niet alles had gezien wat er te zien viel in de omgeving. Hij keek in het rond, dit moest de laatste verdieping zijn. Ergens klopte het gewoon niet, je zou toch verwachten dat zo'n huis wel een zolder zou hebben. Damon keek even om zich heen, geen trap te zien. Tot hem opeens een luik in het plafond opviel. Een grijns verscheen op zijn gezicht, en trok aan het touwtje zodat hij de trap naar beneden kon halen. Via het krakkemikkige trappetje klom hij omhoog, en hees zich de zolder op. Een grote proesthoest stook op, van al het stof dat om hem heen lag. 'Jezus,' vloekte hij, en keek de zolder door. Het had iets naars, maar dat trok Damon des te meer. In alle haast vergat hij het trappetje weer omhoog te trekken, en liep de ruimte door. Het enige ligt kwam van de maan, die trots door het raam pronkte. Damon zag een oude afgedankte matras liggen, en sleepte deze onder het dakraam. Met een tevreden gevoel ging hij erop liggen, en staarde naar de sterren. Hij zou hier nog wel even blijven.